Inversie
Zie ook: Cabri-werkblad "Inversie"
Zie ook: Cabri-werkblad "Poolafbeelding"
Zie ook: Negatieve
inversie
Definitie Gegeven is een vast punt O en een getal m (¹ 0). We trekken uit O een halve rechte en kiezen daarop het punt A (zie figuur 1).We bepalen nu het punt Ai op deze rechte zo, dat OA . OAi = m.
O heet het centrum en m heet de macht van de inversie. |
Opmerking
Is m < 0, dan liggende punten A en Ai aan verschillende
kanten van O.
Zie ook de pagina Negatieve
inversie
In hetgeen volgt zullen we echter steeds m > 0 veronderstellen, tenzij het
tegendeel duidelijk is aangegeven.
In dit geval geven we de macht van de inversie vaak weer als het kwadraat van de lengte k
van een lijnstuk. We spreken dan dus van de inversie (O, k2) ook wel Ok2 of Om.
Het beeld F van een figuur F geven we in het laatste geval wel aan met Om(F) = F.
[einde Opmerking]
Definitie De cirkel met middelpunt O, waarvan het kwadraat van de straal gelijk is aan de absolute waarde van de macht van de inversie heet de grondcirkel of inversiecirkel. |
Klik hier >< voor een animatie met betrekking tot deze definitie.
1e methode
Gaan we uit van de inversiecirkel met middelpunt O en straal k. We onderscheiden
drie gevallen (zie figuur 2a, 2b, 2c):
(a) P binnen de inversiecirkel
(b) P op de inversiecirkel
(c) P buiten de inversiecirkel.
figuur 2a | figuur 2b | figuur 2c |
(a)
We trekken de lijn door P loodrecht op OP. Deze snijdt de inversiecirkel (oa.) in D. De
loodlijn in D op OD snijdt de lijn OP in P'.
Het bewijs volgt uit een eigenschap van rechthoekige driehoeken (projectiestelling): OD2
= OP . OP'.
(b)
In dit geval is P = P'.
(c)
We construeren de cirkel met middellijn OP (middelpunt M). Deze snijdt de inversiecirkel
(oa.) in D. De lijn door D loodrecht op OP snijdt de lijn OP in het punt P'.
Het bewijs volgt uit de onder (a) genoemde stelling.
2e methode - passerconstructie
Bij de hieronder getoonde constructie is alleen een passer nodig.
Klik hier >< voor een animatie van deze constructie.
Opmerkingen
[1]
Deze constructie mislukt, als OP £ ½ r; immers
dan snijdt de cirkel uit stap 1 de inversiecirkel niet.
[2]
Deze constructie kan worden gebruikt om aan te tonen, dat bij Euclidische constructies
(penl-constructies; zie de pagina "Trisectie") het
gebruik van een liniaal niet noodzakelijk is.
Zie verder de pagina "Passermeetkunde".
[einde Opmerking]
3e methode
figuur 2e | Constructiestappen:
Bewijs: |
Klik hier >< voor een animatie van de constructie met Cabrijava.
Opmerking
Deze constructie is ook te gebruiken als A binnen de inversiecirkel ligt.
[einde Opmerking]
3. Eigenschappen van figuren onder inversie
Overzicht
3.1. Dekpunten
3.2. Lijnen door O
3.3. Lijnen die niet door O gaan
3.4. Cirkels die door O gaan (zie 5. Vermenigvuldiging, voor cirkels die niet door O gaan)
3.1. Dekpunten
Elk punt M waarvoor OM = k valt samen met zijn inverse punt, immers uit
OM . OMi = k2 volgt OMi = k.
De verzameling dekpunten van een inversie wordt dus gevormd door de inversiecirkel. ¨
3.2. Lijnen door O
Op grond van de definitie van inversie zijn lijnen door het centrum O van
de inversie (niet puntsgewijs) invariant.¨
3.3. Lijnen die niet door O gaan
figuur 3 | Projectie van het punt O op de lijn l geeft het punt A (zie
figuur 3) Bij A hoort nu een punt A met OA . OA = k2. Voor een willekeurig punt P van l met bijbehorend punt P hebben we dan OA . OA = OP . OP of OA : OP = OP : OA. We zijn nu geïnteresseerd in de meetkundige plaats van het punt P. Nu is OAP ~ OPA (zhz) waaruit dus volgt dat de hoek P in driehoek OPA recht is. |
Bij inversie van l blijkt dus dat Ok(l) = cirkel met
middellijn OA. ¨
Uiteraard is de grootte van de cirkel afhankelijk van de afstand a van O tot de
lijn.
Nu is OA . OA' = k2. Met OA = a vinden we nu OA'
= k2/a.
Klik hier >< voor een animatie van deze eigenschap.
Opmerking
Voor evenwijzige lijnen zie het Gevolg van eigenschap 3.4.
[einde Opmerking]
figuur 4 | Zie figuur 4. De snijpunten van de cirkel K en de inversiecirkel (de punten D en E) zijn dekpunten (zie eigenschap 3.1). Uit eigenschap 3.3 volgt dan eenvoudig dat het beeld van de cirkel K de rechte lijn K' door de punten D en E is. ¨ |
figuur 5 |
Als m1 en m2 evenwijdige lijnen zijn, dan zijn Ok(m1) = K1'
en Ok(m2) = K2' (zie figuur 5) twee cirkels die elkaar in
het punt O raken.
[einde Gevolg]
4. Hoektrouw
Zij K een kromme waarop de punten P en Q liggen (zie figuur 6).
figuur 6 | Zijn K', P' en Q' de beelden daarvan onder een inversie, dan is: OPQ ~ OQP' (zhz) Dus hoek OPQ = hoek OQ'P'. De lijnen PQ en P'Q' zijn antiparallel (tov. hoek O). De koorde PQ van de kromme K maakt met OP een hoek die gelijk is aan de
hoek die de koorde P'Q' (van K') maakt met OQ. |
Stelling 1 Inversie is een conforme (hoektrouwe) afbeelding. |
Gevolg
Raking en loodrechte stand zijn dus invariant onder inversie.
[einde Gevolg]
Klik hier >< voor een animatie
van Stelling 1.
Toepassing: Een gelijkzijdige driehoek als beeld van
drie collineaire punten.
5. Inversie en vermenigvuldiging
Overzicht
5.1. Vermenigvuldiging van een lijnstuk
5.2. Vermenigvuldiging bij cirkels
5.1. Vermenigvuldiging van een lijnstuk
figuur 7 | We hebben in figuur 7: OA . OA' = k2 OB . OB' = k2 Dus is AA'B'B een koorden vierhoek (behalve als A en B collineair zijn). Nu is OAB ~ OB'A'. Stel OA = a, OB = b en AB = d. Uit de gelijkvormigheid volgt dan AB : B'A' = OA : OB' of d : A'B' = a : k2/b |
Zodat A'B' = (k2d) / (ab)
Het lijnstuk AB wordt dus tov. O vermenigvuldigd met de factor k2/(ab).
¨
N.B.
A' en B' zijn weliswaar de inversen van A en B, maar A'B" is niet het
inverse beeld van AB!
[einde NB]
5.2. Vermenigvuldiging bij cirkels
Stelling 2 Ligt O niet op de cirkel K, en is m de macht van O tov. K, dan gaat K bij inversie (O, k) over in een cirkel die vermenigvuldigingsfiguur is van K met factor k2/m. |
Bewijs (zie figuur 8):
figuur 8 | P en P' zijn inverse punten; P ligt op K. Q is het tweede snijpunt van K en OP. Nu is: OP . OP' = k2 OP . OQ = m (macht van O tov. K) Dus OP' = k2/m . OQ Dus ligt P' op een cirkel, waarvan het middelpunt N bepaald is als snijpunt van OM en de lijn door P' evenwijdig met QM. ¨ |
Gevolgen
[1]
De constructie van het beeld K' van K (die de grondcirkel in twee punten C en D snijdt) is
op basis van bovenstaande stelling eenvoudig (zie figuur 9).
figuur 9 | Is E het tweede snijpunt van de lijn OD en K. Het punt N (het middelpunt van K') wordt dan gevonden als snijpunt van OM en de lijn door D evenwijdig aan EM. De cirkel K' heeft dan ND als straal, immers D is een invariant punt onder de inversie. In de overige gevallen, raking van K en de grondcirkel en bij niet-snijden) dienen van K' beeldpunten op basis van punten van K te worden geconstrueerd. |
[2] Stelling 3 Inversie met een macht m van O ten opzichte van de cirkel K beeldt K niet-puntsgewijs op zichzelf af. |
Bewijs:
Volgens stelling 2 hebben we nu voor de aldaar genoemde
vermenigvuldigings factor k2/m = m / m = 1.
We vermenigvuldigen dus met 1 ten opzichte van O. ¨
[3] Stelling 4 Bij inversie met een positieve macht wordt elke cirkel die de grondcirkel loodrecht snijdt op zichzelf (niet-puntsgewijs) afgebeeld |
Bewijs (zie figuur 10):
figuur 10 | Deze stelling is een direct gevolg van stelling 3. ¨ |
Overzicht
6.1. Stelling van Ptolemaeus
6.2. De inversen van de hoekpunten van een
driehoek tov. een punt P vormen een driehoek die gelijkvormig is
met de
voetpuntsdriehoek van dat punt.
6.3a. De voetpuntsdriehoeken van twee inverse punten
tov. de omcirkel zijn gelijkvormig.
6.3b. De voetpuntsdriehoek van een
isodynamisch punt is gelijkzijdig.
6.4. Cirkels van Apollonius snijden elkaar
onder een hoek van 60º.
6.5. Het inverse beeld van een harmonische vierhoek
is een harmonische vierhoek.
6.6. De isodynamische punten van een driehoek
zijn elkaars inversen bij een inversie ten opzichte van de
omgeschreven
cirkel van die driehoek.
6.7. ALS (ABCD) = -1 en CD is middellijn, DAN A, B
zijn inverse punten tov. de Apollonius-cirkel.
Stelling 6.1 - Stelling van
Ptolemaeus In een koordenvierhoek is de som van de producten van de overstaande zijden gelijk aan het product der diagonalen. |
Bewijs: Zie figuur 11.
figuur 11 | We kiezen een inversie met centrum A. Hierdoor gaat de omgeschreven cirkel van ABCD over in een rechte lijn (zie eigenschap 3.4). Op deze rechte lijn liggen de punten B', C, en D'. Volgens eigenschap 5.1 is nu B'C' = k2/ap . b C'D' = k2/dp . c B'D' = k2/ad . q Omdat B'C' + C'D' = B'D' hebben we nu k2b/ap + k2c/dp = k2q/ad Deling door k2 en vermenigvuldiging met adp geeft uit deze relatie: bd + ac = pq ¨ |
Opmerking
Klik hier voor een "klassiek"
bewijs van de stelling van Ptolemaeus (in samenhang met de sinusregel).
[einde Opmerking]
Stelling 6.2 De inversen van de hoekpunten van een driehoek tov. een punt P vormen een driehoek die gelijkvormig is met de voetpuntsdriehoek van dat punt. |
Bewijs: zie figuur 12.
figuur 12 | DEF is de voetpuntsdriehoek van P in driehoek ABC. A'B'C' is de driehoek gevormd door de inversen van A, B, C bij een inversie met centrum P. Volgens eigenschap 4 is A'C' antiparallel met AC. Hieruit volgt dus: hoek A'1 = hoek C1. Nu is PDCE een koordenvierhoek (PD loodrecht op BC, en PE loodrecht op AC). Daaruit vinden we hoek D1 = hoek C1. Zodat hoek A'1 = hoek D1. Op dezelfde manier bewijzen we dat hoek A'2 = hoek D2. |
En zo bewijzen we ook, dat (bijvoorbeeld) hoek B' in driehoek A'B'C' gelijk is aan hoek
E in driehoek DEF.
Dus de beide driehoeken zijn gelijkvormig. ¨
Klik hier >< voor een animatie van deze eigenschap.
Stelling 6.3a De voetpuntsdriehoeken van twee inverse punten tov. de omcirkel van een driehoek zijn gelijkvormig. |
Bewijs:
figuur 13a | P en Q zijn inverse punten tov. de omcirkel. DEF en D'E'F' zijn de
voetpuntsdriehoeken. Beschouw de koordenvierhoeken AFPE en AE'QF'. Hierin is A = Q. De koorden FE en F'E" onderspannen dus gelijke hoeken. De beide gelijkbenige driehoeken op die koorden zijn dus gelijkvormig. Zodat EF : E'F' = AP : AQ Evenzo bewijzen we FD : F'D' = BP : BQ en DE : D'E' = CP : CQ Volgens het Gevolg van Stelling 6.7 zijn de rechterleden van bovenstaande uitdrukkingen gelijk. De linkerleden dus ook, waaruit de gelijkvormigheid (zzz) volgt ¨ . |
. |
Stelling 6.3b De voetspuntsdriehoek van een isodynamisch punt van een driehoek is gelijkzijdig. |
figuur 13b | figuur 13c |
Voor I op Kb geldt IA : IC = BA : BC = c : a.
Dus: IA = kc en IC = ka.
Voor I op Ka geldt IB : IC = AB : AC = c : b
Dus IB = pc en IC = pb.
Dus p = k . a/b (volgend uit de beide waarden van
IC), zodat
IA : IB : IC | = | kc : (k . a/b . c) : ka |
= | kbc : kac : kab | |
= | 1/a : 1/b : 1/c |
Voor zekere m geldt dus IA = m/a, IB = m/a, IC = m/c
Voor een willekeurig punt D binnen een driehoek (zie figuur 13b)
definiëren we de producten
p1 = AD . BC, p2 = BD . AC, p3
= CD . AB.
Voor het hierboven genoemde isodynamische punt I geldt dus p1 = m, p2 = m, p3 = m.
We kijken nu weer naar de voetspuntdriehoek DEF van het willekeurige punt P binnen de driehoek (zie figuur 14).
figuur 14 | Vierhoek AFPE is een koordenvierhoek waarvan de omgeschreven cirkel het
lijnstuk AP als middellijn heeft. Passen we nu in driehoek AFE de sinusregel (voor hoek A) toe dan vinden we: EF / sin A = 2RAFE = AP Zij nu R de straal van de omgeschreven
cirkel van driehoek ABC, dan is |
Op dezelfde manier vinden we nu:
FD = p2 / 2R en
DE = p3 / 2R
Voor de zijden van de voetspuntsdriehoek van het isodynamische punt I hebben we dan PQ =
QR = RP = m / 2R, immers pi = m.
Waarmee de stelling bewezen is. ¨
Opmerking
Zie voor een korter bewijs de pagina "Isodynamische punten"
[einde Opmerking]
Stelling 6.4 De cirkels van Apollonius van een driehoek snijden elkaar twee aan twee onder hoeken van 60º. |
Bewijs: zie figuur 15.
figuur 15 | In de figuur zijn P en Q de isodynamische punten van driehoek ABC. De rode lijnen door opvolgend A', B' en C' zijn de beelden van de Apollonius-cirkels van de driehoek bij een inversie met centrum P. A', B' en C' zijn de beelden van de hoekpunten van driehoek ABC. Volgens stelling
6.2 en stelling 6.3 is driehoek A'B'C' een gelijkzijdige driehoek. |
Stelling 6.5 Het inverse beeld van een harmonische vierhoek is een harmonische vierhoek. |
Bewijs: Dit volgt eenvoudig uit de via verhoudingen gevonden lengtes van de beelden van de zijden (zie eigenschap 5.1 en het bewijs van stelling 6.1, Ptolemaeus). ¨
Stelling 6.6 De isodynamische punten van een driehoek zijn elkaars inversen bij een inversie ten opzichte van de omgeschreven cirkel van die driehoek. |
Voordat we het bewijs van deze stelling geven, allereerst een
Hulpstelling De lijn l wordt door een inversie afgebeeld op een cirkel K door het centrum van de inversie. Twee punten P en Q die symmetrisch liggen ten opichte van de lijn l worden afgebeeld op twee inverse punten van K. |
Bewijs: zie figuur 16.
figuur 16 | De drager van PQ wordt door de inversie afgebeeld op een cirkel K2
(zie rode cirkel). K2 staat loodrecht op de cirkel K (zie blauwe cirkel), immers inversie is een conforme afbeelding (en PQ staat loodrecht op l ). Nu is dus MO een
raaklijn aan K2. De punten P' en Q' zijn dus inverse punten tov. de cirkel K. ¨ |
Bewijs van stelling 6.6: zie nu eerst figuur 17a
figuur 17a | ||
De hoekpunten van een driehoek en éen van de beide isodynamische punten
vormen een volledige vierhoek ABCP. Nu geldt AB . CP = k (zie stelling 6.3) BC . AP = k zodat AB . CP = BC . AP In dit geval hebben we dus te maken met een harmonische vierhoek. Volgens stelling 6.5 is het beeld van ABCP opnieuw een harmonische vierhoek. |
||
figuur 17b | ||
Zie nu figuur 17b. O is het centrum van inversie. O ligt op de
omgeschreven cirkel K van ABC (grijze cirkel). De inversie die de lijn l afbeeldt op de cirkel K (de omgeschreven cirkel van ABC) beeldt de punten p' en Q' af op twee inverse punten van K (zie hulpstelling). |
Dus: de isodynamische punten van een driehoek zijn elkaars inverse ten opzichte van de
omgeschreven cirkel van die driehoek.
Het ene isodynamische punt ligt daardoor binnen de omgeschreven cirkel, terwijl het andere
er buiten ligt. ¨
Stelling 6.7 ALS (ABCD) = -1, DAN A en B zijn inverse punten ten opzichte van de Apollonius-cirkel, waarbij CD een middellijn is van de cirkel. |
Bewijs: zie figuur 18.
figuur 18 | Kies OA = a en OB = b. Zij OD = k de lengte van de straal van de Apollonius-cirkel.
Uit (ABCD) = - 1 volgt nu |
Gevolg De verhouding van de afstanden van een punt M van de inversiecirkel tot twee gegeven inverse punten A, B is constant. |
Bewijs: Nu is (CDAB) = -1.Voor de bundel lijnen door M geldt dan eveneens M(CDAB) = -1. CMD = 90°. Dus MC en MB zijn bissectrices van ABM, zodat MA : MB = MC : MD voor ieder punt M van de inversiecirkel. ¨
7. Toepassingen
Hieronder staan koppelingen naar pagina's (op deze website) met (belangrijke) toepassingen
van inversie.
- De cel van Peaucellier
- Een gelijkzijdige driehoek als invers beeld van drie collineaire punten / hoektrouw
- Concurrentie van bijzondere middellijnen bij drie snijdende cirkels
- De stelling van Casey
- Een probleem van Steiner (Steiner's Porisma)
- - Inversie en de cirkel van Feuerbach
- De stelling van Feuerbach, een bewijs met inversie (PDF-bestand, ca. 120 Kb) - Raakprobleem van Apollonius
- Een, volgens Pappos, oud probleem: de arbelos (het "schoenmakersmes")
- Soddy-cirkels
- Machtlijn van twee cirkels
- Middencirkel en Inverse afstand
- Passermeetkunde
- Sluitingsstelling van Poncelet (beperkt)