Overzicht ][ Brocard-punten | Simson-lijn | Feuerbach | Meetkunde
- Inleiding
- Oppervlakte van de voetpuntsdriehoek
- Voetpuntscirkel en negenpuntscirkel
3.1. Generalisatie van de Stelling van Feuerbach, deel 1
3.2. Generalisatie van de Stelling van Feuerbach, deel 2 - Feuerbach-punt
Zie voor enkele eigenschappen (zoals het "voetpuntsproduct") ook de pagina "De punten van Brocard".
|
We bewijzen allereerst een hulpstelling.
Hulpstelling 1 Is B1 het snijpunt van PA1 met de omcirkel van driehoek A, dan is in de voetpuntsdriehoek P (van punt P) Ð P1P2P3 = p - Ð PA3B1 |
Bewijs:
2. Oppervlakte van de voetspuntsdriehoek
Stelling 2 De oppervlakte F van de voetpuntsdriehoek van P tov. een driehoek A is gelijk aan Hierbij is O het omcentrum en R de straal van de omcirkel. Het min-teken geldt als het punt P binnen driehoek A ligt. |
Bewijs: (zie bovenstaande figuur)
Onderstaand bewijs is afkomstig van Gergonne (Joseph
Gergonne, 1771-1859, Frankrijk) en gepubliceerd in 1823.
In driehoek A1P3P is P2P3 /
sin A1 = 2r = PA1 (sinusregel en PA1P3P2
is een kvh, met r = ½PA1 als straal van de omcirkel).
In driehoek A3P2P1 is P1P2
/ sin A3 = 2r' = PA3 (sinusregel en PP2P1A3
is een kvh, met r' = ½PA3 als straal van de omcirkel).
Zodat voor de oppervlakte F van driehoek P geldt:
F(P1P2P3) = ½(P2P3)(P1P2)sin(P1P2P3)
= ½(PA1)sin A1 . (PA3)sin
A3 . sin(P1P2P3)
...... (1)
Nu is in driehoek PA3B1:
PA3 / sin B1 = PA3 / sin A2
= PB1 / sin PA3B1 = PB1
/ sin P1P2P3 (zie
Hulpstelling 1)
Zodat
PA3 . sin P1P2P3
= PB1 . sin A2 ......(2)
(2) met (1) geeft dan:
F(P1P2P3) = ½(PA1)(PB1)sin
A1 . sin A2 . sin
A3 ......(3)
Nu is PA1 . PB1 gelijk de macht
van het punt P tov. de omcirkel. Deze macht is per definitie gelijk aan OP2 - R2
(R is straal van de omcirkel).
(3) gaat daardoor over in:
F(P1P2P3) = ½(OP2 - R2)sin
A1 . sin A2 . sin
A3. ¨
Gevolg
Uit de sinusregel volgt (de bekende formule): F(ABC) = abc/4R, waaruit
volgt dat
Opmerking
Zie de pagina "Punten van Brocard" waarop op
ongeveer dezelfde manier als in Stelling 2 bewezen wordt, dat de
voetpuntsdriehoeken van de beide Brocard-punten dezelfde oppervlakte hebben.
[einde Omerking]
Gevolg 2.1 De meetkundige plaats van de punten waarvan de oppervlakte F van de voetpuntsdriehoek een gegeven waarde heeft, is een cirkel die concentrisch is met de omcirkel. |
Bewijs:
Uit F(P1P2P3) = ½(OP2 - R2)sin
A1 . sin A2 . sin
A3 (zie Stelling 2) volgt dat OP constant is bij gegeven
waarde van F. ¨
Klik hier voor een CabriJavapplet bij Gevolg 1.
Gevolg 2.2 De meetkundige plaats van de punten waarvan de voetpunten van de loodlijnen op de zijden van de driehoek collineair zijn, is de omcirkel van die driehoek. De lijn van collineatie heet Simson-lijn van het punt P. |
Bewijs:
In dit geval is F(P1P2P3) = 0, zodat uit F(P1P2P3)
= ½(OP2 - R2)sin A1. sin
A2 . sin A3 (zie
Stelling 2) volgt dat OP = R
P ligt dus op de omcirkel van drie driehoek. ¨
Klik hier voor een CabriJavapplet bij Gevolg 2.
3. Voetpuntscirkel en negenpuntscirkel
3.1 Generalisatie van de Stelling van Feuerbach, deel 1
Opmerking Klik hier voor een CabriJavapplet bij Stelling 3. |
||
Zoals bekend (zie pagina Isogonale
afbeeldingen, Stelling 3b) zijn de punten H (hoogtepunt) en O (omcentrum) isogonaal
verwante punten. Met Stelling 3 hebben we nu een generalisatie
van (het eerste deel van) de Stelling van Feuerbach
(naar Karl
Wilhelm Feuerbach, 1800-1834, Duitsland):
Opmerking |
3.2 Generalisatie van de Stelling van Feuerbach, deel 2
We zullen hieronder ook het tweede deel van de Stelling van Feuerbach in verband brengen
met voetpuntscirkels.
M1, M2, M3 zijn de middens
van de zijden van driehoek A. Driehoek Pi is de voetpuntsdriehoek van het punt P tov. driehoek A. A1' = M2M3 /\ P2P3 A2' = M3M1 /\ P3P1 A3' = M1M2 /\ P1P2 Nu geldt:
Nb. |
||
Teneinde een duidelijker tekening te verkrijgen is in figuur b de positie van het punt P tov. de driehoek gewijzigd. Daarbij zijn er enkele onderdelen weggelaten. Bewijs: Zij L1 het snijpunt van de lijn PO en de cirkel A1M2M3
(zie Gevolg). |
De punten P, P2, A1, L1, P3
zijn nu concyclisch (met middellijn A1P).
Ook P1' (het spiegelbeeld van P1 in de lijn M1M2;
A1P1' // A2A3) ligt op deze
cirkel.
figuur c(4) |
We tonen nu in twee stappen aan, dat de punten A1', L1 en P1' collineair zijn (zie figuur c). (1) (2) |
Waaruit volgt dat A1'L1P3 + P3L1P1'
= 180º
De punten A1', L1, P1' zijn dus collineair.
Zij nu L het spiegelbeeld van L1 in de lijn M2M3
(zie weer figuur b).
Dan is
A1'L . A1'P1 =
A1'L1 . A1'P1'
(gelijke lijnstukken bij spiegeling in M2M3) ......(3)
P3P2A1 = P3PP1'
(omtrekshoeken op bg P3L1P1'), zodat A1'M3P3
= A1'P2M2.
Hieruit vinden we:
A1'M3P3 ~ A1'P2M2,
zodat ook A1'M3 . A1'M2
= A1'P3 . A1'P2
......(4)
Verder is A1'L1 . A1'P1
= A1'P3 . A1'P2
......(5)
(3), (4) en (5) geven dan
A1'L . A1'P1 = A1'M3
. A1'M2
waaruit volgt dat L op de negenpuntscirkel ligt (immers M2 en M3
liggen daarop).
Een en ander geldt mutatis mutandi ook voor de lijnen A2'P2
en A3'P3. ¨
Gevolg 4 L1 is het snijpunt van OP met de vaste cirkel A1M3M2. Doorloopt P een vaste lijn door O, dan verander het punt L1 dus niet van plaats. Ook het punt L verandert dan evenmin. We hebben dan:
|
||
Gevolg 5 Het tweede snijpunt van de negenpuntscirkel met de voetpuntscirkel van P is afkomstig van het met P isogonaal verwante punt Q (immers P en Q hebben dezelfde voetpuntscirkel). Willen de negenpuntscirkel en de voetpuntscirkel elkaar raken, dan moeten L1p (L1 behorend bij het punt P) en L1q (L1 behorend bij Q) samenvallen. Zodat:
|
We kunnen nu eenvoudig uit Stelling 6 de Stelling van Feuerbach afleiden:
Stelling 7 De incirkel en de uitcirkels (ingeschreven cirkel en aangeschreven cirkels) van een driehoek raken aan de negenpuntscirkel van die driehoek. (Karl Wilhelm Feuerbach, 1800-1834, Duitsland) |
Bewijs:
Het middelpunt van de incirkel van een driehoek is isogonaal verwant
met zichzelf.
De middelpunten van de uitcirkels van een driehoek zijn eveneens isogonaal verwant met
zich zelf. ¨
Opmerking
Het raakpunt van incirkel en negenpuntscirkel heet Feuerbach-punt.(Kimberling: X11)
Op basis van Stelling 4 kunnen we dit punt construeren.
I is het middelpunt van de incirkel van driehoek A O is het omcentrum van driehoek A. De lijn OI snijdt de cirkel A1M3M2 in het punt L1. Het spiegelbeeld van L1 in de lijn M2M3 is het Feuerbach-punt van driehoek A. De gemeenschappelijk raaklijn aan de incirkel en de negenpuntscirkel (in het punt F) heet raaklijn van Feuerbach. |
[einde Opmerking]
4. Feuerbach-punt
Hierboven is (via Stelling 7) het Feuerbach-punt van
een driehoek gedefinieerd. We geven wat eigenschappen van dat punt.
Stelling 8 Het Feuerbach-punt van een driehoek is de orthopool van de lijn OI (O is omcentrum, I is incentrum van die driehoek). |
Bewijs:
Op de pagina "Meer bijzonderheden van de Simson-lijn"
is de orthopool van een lijn tov. van een
driehoek gedefinieerd.
Volgens de Opmerking bij Stelling 7 construeren we het
Feuerbach-punt F van driehoek A. Uit de constructie volgt dat A1L1O = 90º (Thales-cirkel op OA1). L1 = A1' is dus de projectie van A1 op een middellijn (zijnde OI) van de omcirkel. Volgens Stelling 12a, Meer bijzonderheden van de Simson-lijn, is nu F de orthopool van de lijn OI. (Die Stellinga 12a zegt, dat de orthopool de projectie is van het spiegelbeeld van de projectie van een hoekpunt in de "bijbehorende" zijde van de centrumdriehoek M1M2M3). ¨ Opmerking |
Stelling 9 Het Feuerbach-punt heeft tot één van de hoekpunten van de centrumdriehoek een afstand die gelijk is aan de som van de beide andere afstanden. |
Klik hier voor een CabriJavapplet bij Stelling 9.
Bewijs:
De centrumdriehoek (M1M2M3) van een
driehoek (A1A2A3) is de driehoek gevormd door
de middens van de zijden van de gegeven driehoek
F is gelijkvormigheidspunt van de incirkel en de negenpuntscirkel. De factor f = ½R / r = R / 2r. Zij FM1 = p,
dan is dus FF' = (2r / R) . p |
Zij nu Ö( R/(R - 2r) ) = f, dan vinden we analoog q = FM2 = ½(a - c) . f en r = FM3 = ½(b - a) . f, waaruit het gestelde direct volgt. ¨
Stelling 10 - De Simson-lijn van het Feuerbach-punt F tov. de centrumdriehoek is evenwijdig met OI. - De Simson-lijn s(F) deelt de lijnstukken FO en FI middendoor (middenparallel). |
Bewijs:
Dat S(F) // OI volgt uit het feit dat F orthopool is van OI tov. driehoek
A. Zie verder Stelling 12b, Meer bijzonderheden van de Simson-lijn. ¨ Opmerking |
Stelling 11 De Simson-lijn van het Feuerbach-punt F tov. de voetpuntsdriehoek (hoogtepuntsdriehoek) is evenwijdig met OI. |
Bewijs:
½bg(H1M1) = H1M3M1
= H1M3M2 - M1M3M2 H1M3M2 = 180º - A1M1M2 = 180º - (A + C) = B M1M3M2 = C Dus: ½bg(H1M1) = B - C Dezelfde uitdrukkingen vinden we ook voor de bogen M2H2 en M3H3 (resp C - A en A - B). Zodat: bg(H1M1) + bg(M2H2) + bg(M3H3) = 0 De driehoeken H en M zijn dan zogenoemde S-driehoeken (zie hiervoor de paragraaf S-driehoeken, Meer bijzonderheden ...). Dit houdt in, dat (zie Stelling 10b, Meer bijzonderheden ...) de s-lijnen van een punt F tov. de beide driehoeken een vaste richting hebben. |
Volgens Stelling 10 werd die richting voor s(F) tov. de
centrumdriehoek aangegeven door OI.
Hetzelfde geldt dus voor de s-lijn van F tov. de hoogtepuntsdriehoek; maw. ook hier is s(F) // OI. ¨
Opmerking
FO en FI worden hier NIET doormidden gedeeld door s(F).
Zie
ook de CabriJavapplet bij Stelling 13.
[einde Opmerking]
Stelling 12 De Simson-lijn van het Feuerbach-punt F tov. de Gergonne-driehoek is evenwijdig met OI. Nb. De Gergonne-driehoek is de driehoek met raakpunten van de incirkel als hoekpunten (zie de pagina "Gergonne-punt en -driehoek"). |
Bewijs:
figuur a(12) |
Zie eerst figuur a(12). Hierin zijn X1, X2, X3 de middens van de bogen H1M1, M2M2, M3H3. Nu is: X3X1X2 = X3M1M2 = X3M1M3 + M3M1M2 - X2M1M2 Nu is ½bg(M3X3) = ½B - ½A, etc. (zie Stelling 11), zodat X3X1X2 = (½B - ½A) + A - (½A - ½C) = ½B - ½C Dus bg(X2X3) = B - C. Analoog bg(X3X1) = C - A en bg(X1X2) = A - B, waardoor bg(X1X2) + bg(X2X3) + bg(X3X1) = 0 Driehoek X is dus een S-driehoek van driehoek M (zie hiervoor de paragraaf S-driehoeken, Meer bijzonderheden ...). De s-lijn van F tov. driehoek X is dus evenwijdig met OI. |
figuur b(12) |
Zie nu figuur b(12). In deze figuur is driehoek G de Gergonne-driehoek van driehoek A. Nu is driehoek G gelijkstandig met driehoek X (immers de overeenkomstige hoeken van beide driehoeken zijn gelijk). Het gelijkvormigheidscentrum is het punt F. De s-lijn van F tov. driehoek G is dus evenwijzig met die van driehoek X; en deze laatste was weer evenwijdig met OI (zie het eerste deel van het bewijs hierboven). Waarmee het gestelde is aangetoond. ¨ Opmerking |
. |
Bewijs: |
Klik hier voor een CabriJavapplet bij Stelling 13.
Bewijs:
|
||
Bewijs:
|
. |
Stelling 16 Het Feuerbach-punt ligt op de cirkel door de snijpunten van de bissectrices met de overeenkomstige zijden van de driehoek of anders geformuleerd Het Feuerbach-punt van een driehoek ligt op de omcirkel van de ceviaandriehoek van het incentrum van die driehoek. |
Bewijs:
A1B1C1 is de ceviaandriehoek
van het punt I (het incentrum van ABC). Zie voor het bewijs: L. EMELYANOV, T. EMELYANOVA: A Note on the Feuerbach Point, in: Forum Geometricorum, volume I (2001), pp. 121-124 ¨ Klik hier >< voor een CabriJavapplet bij Stelling 16. |
5. Download
De figuren die gebruikt zijn in de CabriJavapplets, kunnen in één bestand via
deze website worden gedownload.
In dat bestand is de Cabri-macro Voetpuntsdriehoek.mac
eveneens opgenomen, alsmede enkele andere figuren die met het bovenstaande samenhangen.
Klik hier om het downloaden te
starten (ZIP-bestand; ca. 20kB).