Uitcirkels - Aangeschreven cirkels van een driehoek
Overzicht ][ Meetkunde | Incirkel
- Inleiding
- Eigenschappen
oa. van straal en raaklijnstukken - Mittenpunkt
- Meer eigenschappen
waaronder Punt van Nagel, Orthocentrisch systeem - Machtlijnen, homothetie
- Clawson-punt
- Apollonius-punt
- Download
Zie ook de pagina "Incirkel"
1. Inleiding
De bissectrice van een hoek is de verzameling van de punten met gelijke afstand tot de
benen van die hoek (zie de pagina "Incirkel").
Dit geldt dus eveneens voor de bissectrices van de buitenhoeken (buitenbissectrices).
Via deze eigenschap vinden we:
Bewijs: [1], zie nevenstaande figuur. Opp(ACUa) = ½ ra · b ......(1) |
[2], zie bovenstaande figuur.
AP = AQ (raaklijnstukken zijn gelijk)
AP + AQ = c + x + b + y = a + b + c = 2s (immers x + y = a),
zodat
AP = AQ = s
x + c = s, waaruit x = BP = s - c
y + b = s, waaruit y = CQ = s - b ¨
Opmerking
De raaklijnstukken uit A, B, C aan de uitcirkel aan de zijde b zijn opvolgend
gelijk aan: s - c, s, s -
a.
De raaklijnstukken uit A, B, C aan de uitcirkel aan de zijde c zijn opvolgend
gelijk aan: s - b, s - a, s.
Zie voor een toepassing Stelling 10.
[einde Opmerking]
Stelling 3 De bissectrices van de hoeken van driehoek ABC zijn de hoogtelijnen van de uitcentrum-driehoek. |
Bewijs:
UbUc is buitenbissectrice
van hoek A. AUa is binnenbissectrice van hoek A. De binnenbissectrice van
een hoek staat loodrecht op de buitenbissectrice van die hoek (bissectrices van twee
nevenhoeken). Waaruit het gestelde volgt. ¨ Opmerking Gevolg van Stelling 3 Klik hier voor een CabriJavapplet als illustratie van het bovenstaande. |
We kunnen eea. samenvatten in de volgende stelling:
Stelling 4 Het hoogtepunt en de hoekpunten van een driehoek zijn het incentrum en de uitcentra van de voetpuntsdriehoek van die driehoek. |
3. Mittenpunkt
Op de pagina "Isogonale verwantschap" vinden we als Stelling 5.3:
Stelling 5 Een symmediaan van een driehoek gaat door het midden van een lijnstuk dat antiparallel is met de overstaande zijde. |
Passen we deze eigenschap toe op de uitcentrum-driehoek van driehoek ABC - in de wetenschap, dat de symmedianen van een driehoek concurrent zijn - dan is het symmediaanpunt (punt van Lemmoine) van de uitcentrum-driehoek het zogenoemde Mittenpunkt van driehoek ABC.
We kunnen dit als volgt formuleren:
Klik hier voor een CabriJavapplet als illustratie van Stelling 6. Opmerkingen
|
[2]
Het Mittenpunt wordt in CLARK KIMBERLING:
Triangle Centers en Central Triangles (1998, Winnipeg, Canada) aangegeven met X9.
- Zie ook KIMBERLING: "Encyclopedia of Triangle Centers
- ETC (website).
- Zie ook Mittenpunkt (X9) op deze website.
In dit boek wordt ook vermeld, dat Mt (X9) het snijpunt
is van de lijnen - KI (opvolgend Lemoine-punt, X6, en incentrum, X1) en - GZ (opvolgend Gergonne-punt, X7, en zwaartepunt, X2 ) (X-codering volgens Kimberling). Klik hier voor een CabriJavapplet van deze eigenschap. [3] |
[einde Opmerkingen]
Lemma De loodlijn uit een hoekpunt op de zijde van de voetpuntsdriehoek die antiparallel is met de tegenoverliggende zijde, is het spiegelbeeld van de hoogtelijn uit dat hoekpunt in de bissectrice uit dat hoekpunt (maw. er is sprake van isogonale verwantschap). |
Bewijs:
Zie nevenstaande figuur. In driehoek APD is A = 90º - D = 90º - B. In driehoek BFA is A = 90º - B. Waaruit het gestelde onmiddellijk volgt. ¨ Gevolgen |
[einde Gevolgen]
Opmerking Bewijs:
|
De raakpunten van de uitcirkels aan de zijden zijn in nevenstaande
tekening G1, G2, G3. De lijnen AiGi zijn concurrent in het punt N, het Nagel-punt van driehoek A1A2A3. Zie hiervoor ook de pagina Transversalen, paragraaf 4.6. Opmerkingen |
Definitie Een orthocentrisch systeem is een verzameling van vier punten, waarvan een punt hoogtepunt is van de driehoek gevormd door de drie andere punten. |
We kunnen op basis van deze definitie algemeen bewijzen:
Stelling 8 In een orthocentrisch systeem is elk punt hoogtepunt van de driehoek gevormd door de andere drie punten. |
Bewijs:
Zij H het hoogtepunt van driehoek A1A2A3. A1,A2,A3, H vormen dus een orthocentrisch systeem. Nu zijn A2A1 en A3A1 hoogtelijnen van driehoek A2A3H. A1 is dus hoogtepunt van driehoek A2A3H. Analoog voor de andere mogelijke driehoeken. ¨ |
||
Bewijs: Zij namelijk N het middelpunt van de negenpuntscirkel
van A1A2A3. |
. |
Stelling 9a De vier omcirkels van een orthocentrisch systeem hebben gelijke straal. |
Bewijs:
We bekijken de omcirkel van A1A2A3 en van A2A3H. Volgens een bekende eigenschap is nu HH1 = H1H1'. De driehoeken A2A3H en A2A3H1' zijn daardoor congruent. De stralen van hun omcirkels zijn dus gelijk. Waaruit het gestelde, analoog voor de andere mogelijkheden, volgt. ¨ Opmerking |
||
Gevolgen [1]
Bewijs: Zie Stelling 3 en Stelling 9a. ¨ |
||
|
[2]
Bewijs: Opmerking |
Stelling 10 De machtlijnen van de uitcirkels van een driehoek zijn de bissectrices van de centrumdriehoek van die driehoek. |
Opmerking
De centrumdriehoek is de driehoek met de middens van de zijden als hoekpunten.
[einde Opmerking]
Bewijs: O1O2O3 is de centrumdriehoek van A1A2A3. Uit Stelling 2.2 volgt, dat A2P3 = A3P2 (beide gelijk aan s - a). Het punt O1 (het midden van A2A3) heeft dus gelijke machten ten opzichte van de uitcirkels (met middelpunt) U2 en U3; immers O1P3 = O1P2. O1 ligt dus op de machtlijn van de uitcirkels U2 en U3. De machtlijn staat loodrecht op U2U3, en is dus evenwijdig met A1U1 (zie Stelling 3). A1U1 is bissectrice van hoek A1, terwijl de benen van hoek O1 (in driehoek O1O2O3) evenwijdig zijn met de benen van hoek A1. De machtlijn van de uitcirkels U2 en U3 is dus bissectrice van hoek O1. ¨
|
|||
In de figuur hiernaast zijn: - P1, P2, P3 snijpunten van de omcirkel van driehoek A met de binnenbissectrices - I1, I2, I3 raakpunten van de incrkel met driehoek A Nu geldt:
Bewijs: |
Uit het feit dat PiPj middenparallell is van UiUj volgt nu direct dat de verhouding 2 : 1 is. ¨
[2]
I I2 _|_ A1A3 en ook I I3
_|_ A1A2. I I2A1I3
is dus een koordenvierhoek, waarbij ook I I2 = I I3.
De koordenvierhoek is dus een vlieger.
Zodat
IA1 _|_ I2I3 ......(1)
Maar ook IA1 _|_ U2U3 (hoogtelijn en zijde)
......(2)
Uit (1) en (2) volgt dus, mutatis mutandi, dat de zijden van driehoek I evenwijdig zijn
met de overeenkomstige zijden van driehoek U die op hun beurt weer evenwijdig zijn met de
overeenkomstige zijden van driehoek P (zie Stelling 11.1).
Hetgeen betekent, dat de driehoek I en P homothetisch zijn. ¨
Opmerking
Driehoek I is de zogenoemde Gergonne-driehoek van driehoek
A.
[einde Opmerking]
Stelling 12 [1] De verbindingskoorden van de raakpunten van de incirkel van een driehoek zijn evenwijdig met de overeenkomstige buitenbissectrices. [2] De koorden naar de raakpunten van een uitcrkel zijn evenwijdig met de buitenbissectrice van de overstaande hoek en de binnenbissectrices van de beide andere hoeken. |
Bewijs:
[1] Zie Stelling 11 en de daarbij behorende figuur.
Bijvoorbeeld: I2I3 // U2U3. ¨
[2] Zie nevenstaande figuur, waarin de bedoelde koordes PR, PQ en QR zijn. Aan te tonen is: PR // U1U2, PQ // A2U2, QR // A1U1. Uit het feit, dat A1RU3Q
een vlieger is, volgt, dat QR _|_ U2U3.
Voorbeeld: in de figuur hiernaast is PQR ~ U2IU1. |
. |
Stelling 13 De driehoeken U en I hebben dezelfde Euler-lijn (te weten de lijn OI). |
Bewijs:
De lijn A1I is binnenbissectrice van driehoek A. De lijn U2U3 is buitenbissectrice van driehoek A. Dus A1I _|_ U2U3. De lijn A1I is dus hoogtelijn van driehoek U. I is dus het hoogtepunt van driehoek U. O is het middelpunt van de omcirkel van driehoek A, maar driehoek A is ook voetpuntsdriehoek van van driehoek U. O is dus het negenpuntsmiddelpunt van driehoek U (de middens van de zijden van driehoek U zijn P1, P2, P3). OI is dus de Euler-lijn van driehoek U. Gevolg: het punt S, het middelpunt van de omcirkel van driehoek U, ligt dus op OI. Uit Stelling 11.2 volgt de gelijkvormigheid van I en U. |
Het hoogtepunt van driehoek U, zijnde I, ligt op de lijn OI. Het hoogtepunt van
driehoek I ligt dus, vanwege de homothetie, eveneens op de lijn OI.
OI is dus eveneens Euler-lijn van driehoek I. ¨
De zijden van driehoek ABC zijn (in- en uitwendige) raaklijnen aan de
uitcirkels. Elk tweetal uitcirkels (bijvoorbeeld de B-uitcirkel en de C-uitcirkel) heeft
echter 4 raaklijnen. Die vierde raaklijn is geen zijde van driehoek ABC. Deze
raaklijn zou kunnen worden naamgegeven met A-uitraaklijn (Eng.
A-extangent).
|
Opmerking
De uitraaklijnen-driehoek is dus op te vatten als de omhullende driehoek van de
uitcirkels van een driehoek.
[einde Opmerking]
Stelling 14 De uitraaklijnen-driehoek en de hoogtepuntsdriehoek zijn gelijkstandig (homothetisch). Het centrum van de homothetie heet Clawson-punt. |
Bewijs:
De zijde B"C" van de uitraaklijnen-driehoek is het spiegelbeeld
van de lijn BC in de lijn door Uben Uc (centra van uitcirkels). Volgens het Gevolg van Stelling 3 is UbUc antiparallel met BC. Is nu A'B'C' de hoogtepuntsdriehoek, dan geldt: B'C' en B"C" zijn evenwijdig, immers ook B'C' is antiparallel met BC.. Evenzo is C"A" // C'A' en A"B" // A'B'. De driehoeken A'B'C' en A"B"C" zijn dus gelijkstandig. De lijnen A'A", B'B", C'C" zijn dus concurrent. ¨ Opmerking |
7. Apollonius-punt
De omhullende cirkel van de drie uitcirkels van een driehoek kan worden gevonden
als deel van de oplossing van het Raakprobleem van Apollonius
(bij geval A003; namelijk de cirkel waaraan de drie
gegeven cirkels inwendig raken).
Er blijkt dan:
Opmerking |
8. Download
De figuren die in de CabriJavapplets zijn gebruikt kunnen in één bestand via deze
website worden gedownload. In dit bestand is ook de Cabri-macro UitcentrumDriehoek.MAC
opgenomen, alsmede enkele andere figuren die samenhangen met de tekst op deze webpagina.
Klik hier om het downloadproces te
starten (ZIP-bestand; ca. 12kB).