Stelling van Thales (Prop. III-31)
Stelling | Omgekeerde stelling | Prop III-31 (Elementen) | Toepassing ][ DK & Meetkunde
Stelling - stelling van Thales Van een rechthoekige driehoek is het midden van de schuine zijde het middelpunt van de omgeschreven cirkel. |
figuur 1 | In deze figuur hebben we - driehoek ABC waarvan hoek B recht is; - m is de middelloodlijn van AB, n is de middelloodlijn van CB. Omdat m evenwijdig is aan CB en door het midden gaat van AB, gaat m ook door het midden M van AC (stelling van de middenparallel; zie Opmerking). Hetzelfde geldt voor de lijn n. Voor het punt M geldt dus MA = MB en ook MC = MB. M ligt dus op gelijke afstanden van A, B, C. M is dus middelpunt van de omgeschreven cirkel van driehoek ABC. ¨ |
Opmerking
Deze stelling is genoemd naar Thales van Milete (624-547 vC). Vermoedelijk is de omgekeerde stelling de oudste ("netjes") bewezen
meetkunde-stelling.
figuur 2 | De stelling die in het bewijs is aangegeven met "stelling van de
middenparallel", wordt soms ook wel naar Thales genoemd, maar dan in een wat
algemenere vorm:
|
[einde Opmerking]
Stelling - omgekeerde stelling van
Thales Van een driehoek ABC waarvan AC de middellijn is van de omgeschreven cirkel, is hoek B recht of ook wel Een hoek beschreven in een halve cirkel is recht. |
figuur 3 | In deze figuur is M het midden van het lijnstuk AC. M is het middelpunt van de cirkel met straal MA. Het punt B is een punt van deze cirkel. We zullen nu bewijzen dat hoek B een rechte hoek is. Omdat MA = MB zijn de hoeken MAB en MBA gelijk. Omdat MC = MB, zijn de hoeken MBC en MCB gelijk. De som van deze hoeken is gelijk aan 180º. De hoeken MBA en MBC zijn dus samen 90º. Met andere woorden, hoek B is een rechte hoek.¨ |
Klik hier voor een animatie van de stelling.
Opmerking
Deze laatste stelling komt voor als Propositie 31 in Boek III
van de Elementen van Euclides van Alexandrië (~325 - ~265 vC). Deze
propositie is echter uitgebreider dan de hierboven genoemde stelling.
Opmerking
Dijksterhuis merkt hierbij op (in De Elementen van Euclides, Noordhoff,
1930, deel II, pg. 41):
Het tweede deel der propositie is blijkbaar, [..], een
overblijfsel uit den tijd, dat de niet-rechtlijnige hoeken nog een rol speelden.
[einde Opmerking]
Hieronder volgt het bewijs (van het eerste deel van Prop. 31) zoals dat voorkomt in Boek III van de Elementen.
Bewijs: | |
[...] Men trekt AE en verlengt BA naar F. Daar BE = EA, is ook ABE = BAE. Zo is ook, daar CE = EA, ACE = CAE. Dus is ook de gehele BAC = ABC + ACB. Bij driehoek ABC is buitenhoek FAC = ABC + ACB. Dus is BAC = FAC. Dus zijn beide hoeken recht. Dus is hoek BAC in driehoek BAC een rechte hoek. [...].¨ |
Gegeven: Een cirkel met middelpunt O en een punt A buiten die cirkel. Te construeren: De raaklijnen uit het punt A aan cirkel O. |
|
Constructie: Bepaal het midden B van het het lijnstuk OA (met de middelloodlijn van het lijnstuk OA). Teken dan de cirkel B(, BA). Deze cirkel snijdt de gegeven cirkel O in de punten P en Q. De lijnen AP en AQ zijn dan de (gezochte) raaklijnen uit A aan cirkel O. Bewijs: Hoek OPA = 90º, volgens de Omgekeerde stelling van Thales. Dus is AP raaklijn aan cirkel O. Analoog voor AQ.¨ |