De stelling van Van Aubel en algemenisering daarvan
Zie ook het Cabri-werkblad "Het punt van Fermat en de driehoek van Napoleon".
Zie ook de webpagina "Bewegingen"
- Twee inleidende problemen; hulpstellingen
Gevolg: Stelling 3, het eerste punt van Vecten - De stelling van Van Aubel
Bewijs via de hulpstellingen - Rotaties
- Gelijkzijdige en gelijkvormige driehoeken ipv. vierkanten
- Gelijkvormige rechthoeken en gelijkvormige ruiten
- Rechthoeken op een koordenvierhoek
- Referenties
1. Twee
inleidende problemen; hulpstellingen
Probleem 1
We beschrijven vierkanten op de zijden AB en AC van een willekeurige driehoek ABC (zie figuur 1).
De middelpunten C' en B' van die vierkanten verbinden we met het midden A' van de zijde
BC.
figuur 1 | Klik hier voor een CabriJavapplet van figuur 1. We kunnen nu oa. aantonen, dat A'B' _|_ A'C' (zie Hulpstelling 1). |
. |
Hulpstelling 1 In figuur 1 geldt: A'B' _|_ A'C' en A'B' = A'C' of driehoek A'B'C' is rechthoekig en gelijkbenig. |
Bewijs: zie figuur 2.
figuur 2 |
|
Zijn P en Q de middens van AB en AC, dan is AP//A'Q en AQ//A'P
(middenparallellen). Vierhoek APA'Q is dus een parallellogram. Hieruit: C'P = AP = A'Q en B'Q = AQ = A'P In de driehoeken A'C'P en B'A'Q is verder ÐP = ÐQ = 90° + ÐA (van driehoek ABC). Beide driehoeken zijn congruent, dus A'C' = A'B'. Verder in driehoek A'C'P: 180° = A1' + C' + P = A1' + C' + 90° + A |
Maar dan ook (daar C' in A'C'P gelijk is aan A2' in A'B'Q):
90° = A1' + A2'+ A3'
¨
Probleem 2
In figuur 2 hebben we (volgens hulpstelling 1): driehoek
A'B'C' is een gelijkbenige rechthoekige driehoek.
Deze driehoek beschouwen we afzonderlijk, maar we plakken er nog eenzelfde (gelijkvormige)
in het punt A aan vast.
We bekijken dus de twee gelijkbenige rechthoekige driehoeken ABC en ADE (zie
figuur 3).
Het zijn dus twee verschillende geodriehoeken die het rechtehoekpunt gemeenschappelijk
hebben.
figuur 3 | Klik hier voor een CabriJavapplet van figuur 1. De applet illustreert Hulpstelling 2. |
. |
Hulpstelling 2 Voor elk tweetal gelijkbenige in A rechthoekige driehoeken ABC en ADE geldt BD = CE en BD _|_ CE. |
Bewijs: zie figuur 4.
figuur 4 | Driehoeken ACE en ADB zijn congruent (ZHZ). Dus CE = BD. Ook volgt hieruit: ÐECA = ÐPBA In driehoek APB is ÐPBA + ÐAPB = 90°, zodat in driehoek PCQ geldt (gelijk op bovenstaande gelijkheid van hoeken): ÐECA + ÐCPQ = 90° Dus in die driehoek is ÐQ = 90°. De lijnstukken BD en CE staan dus loodrecht op elkaar. ¨ |
Gevolg
We moeten beide bovenstaande figuren (figuur 1 en figuur
3) natuurlijk niet los zien. We kijken naar figuur 5, waarin op de
drie zijden van een willekeurige driehoek een vierkant is geplaatst.
figuur 5 |
Opmerking Vierkanten beschreven op de zijden van een driehoek worden ook behandeld op de pagina
"Constructie en stelling van Grebe". |
Klik hier voor een CabriJavapplet van figuur 5.
Bewijs: zie figuur 6.
figuur 6 | De driehoeken A"B'C' en A"BA' in nevenstaande figuur zijn
gelijkbenige rechthoekige driehoeken die hoekpunt A" gemeenschappelijk hebben (zie
hiervoor Hulpstelling 1). De lijnen B'B en A'C' staan volgens Hulpstelling 2 loodrecht op elkaar. De lijn B'B is dus hoogtelijn van driehoek A'B'C'. Op dezelfde manier bewijzen we dat voor A'A en C'C. De lijnen A'A, B'B en C'C gaan dus door één punt. ¨ |
2. De stelling
van Van Aubel
We plaatsen nu op de zijden van een willekeurige vierhoek (uitwendig) een vierkant en
verbinden de middelpunten van de vierkanten op de overstaande zijden.
figuur 7a |
|
Bewijs: zie figuur 7b.
figuur 7b | Zij M het midden van de diagonaal BD. De driehoeken MA'D' en MB'C' zijn nu gelijkbenig en in M rechthoekig. Volgens Hulpstelling 2 staan dan de lijnstukken A'C' en B'D' loodrecht op elkaar en zijn evenlang. ¨ Opmerking |
Opmerking
De stelling is genoemd naar Henricus Hubertus van Aubel
(geboren op 20 november 1830 te Maastricht; overleden op 3 februari 1906 te Antwerpen),
oa. leraar wiskunde aan het Koninklijk Atheneum van Antwerpen. In de wiskundige literatuur komt vaak de onjuiste schrijfwijze Von Aubel voor. Met dank aan Hessel Pot (Woerden) voor het verstrekken van de biografische gegevens en de hiernaast staande foto van Henri van Aubel. |
[einde Opmerking]
3. Rotaties
Op de pagina "Rotaties" wordt de som van twee
rotaties met verschillende centra bekeken.
De resultaten daarvan kunnen we als volgt samenvatten:
Stelling 5 De som van twee rotaties met verschillende centra O1 en O2 over de hoeken a en b is - een rotatie met centrum O over de hoek a + b, als a + b ¹ 360° (*); - als a + b = 360°: een translatie, mits de som geen dekpunten heeft, en - als a + b = 360°: de identieke afbeelding als de som ten minste één dekpunt heeft (en dan is elk punt een dekpunt). of ook de som van twee rotaties is een translatie als de rotatiehoeken gelijk zijn maar tegengesteld en is een rotatie in andere gevallen. (*) In dit geval is ÐO1OO2 = 180° - ½(a + b). |
We kunnen met behulp van stelling 5 de stelling van Van Aubel (stelling 4) eveneens bewijzen.
Bewijs van stelling 4 met rotaties.
figuur 8 | We beschouwen de som S van de rotaties om opvolgend D', C', B' en A' over
een hoek van 90°. De afbeelding S beeldt A op A af. S is dus de identieke afbeelding (volgens stelling 5). De som T van de rotaties om D' en C' is een rotatie over een hoek van 180°; evenals de som U van de rotaties om B' en A'. Maar de afbeelding UT is de identieke afbeelding, waaruit volgt dat de centra van T en U moeten samenvallen met het midden M van AC, immers T(A) = C en U(A) = C. Dit houdt in dat driehoek MD'B' het beeld van is MC'A' bij een rotatie over 90°. De overeenkomstige lijnstukken D'B' en C'A' staan dus loodrecht op elkaar en zijn aan elkaar gelijk.. ¨ |
Gevolg
Algemeen bekend is dat de verbindingslijnstukken van de middens van opvolgende zijden van
een vierhoek een parallelogram vormen, immers de middenparallellen zijn
evenwijdig aan de de diagonalen (zie figuur 9a; zie ook de pagina
"Stelling van Varignon").
We hebben nu eenvoudig:
figuur 9a | figuur 9b | ||
Stelling van Varignon |
Bewijs: |
Gaan we uit van een parallellogram ABCD, dan hebben we
Stelling 7 De vierhoek van Van Aubel van een parallellogram is een vierkant. |
Bewijs: zie figuur 10.
figuur 10 | Het snijpunt M van de diagonalen van ABCD is punt van symmetrie van het
parallellogram. Het valt dus samen met het centrum van de rotaties die eerder beschouwd
zijn. M is dus ook centrum van de puntsymmetrie van de vierhoek van Van Aubel van ABCD: A'B'C'D'. Dit is dus eveneens een parallellogram (immers een parallellogram is de enige vierhoek met puntsymmetrie). De diagonalen van A'B'C'D' zijn gelijk en staan loodrecht op elkaar (stelling 4). A'B'C'D' is dus een vierkant. ¨ |
|
figuur 11 | Opmerking Ook indien de vierkanten binnenwaarts op de zijden van de vierhoek worden geconstrueerd, is de stelling van Van Aubel juist. In figuur 11 is dit weergegeven voor een parallellogram als uitgangsfiguur ABCD. [einde Opmerking] [einde Gevolg] |
4. Gelijkzijdige
en gelijkvormige driehoeken ipv. vierkanten
We plaatsen nu om en om buiten- en binnenwaarts gelijkzijdige
driehoeken op de zijden van een willekeurige vierhoek (zie figuur 12).
figuur 12 | Klik hier voor een CabriJavapplet van figuur 12. We zullen bewijzen dat A'B'C'D' een parallellogram is. |
. |
Stelling 8a Worden op de zijden van een vierhoek afwisselend buiten- en binnenwaarts gelijkzijdige driehoeken geconstrueerd, dan vormen de verbindingslijnstukken van de toppen van die driehoeken een parallellogram. |
Bewijs: zie figuur 13a.
Ook hier kunnen we met rotaties tot een bewijs komen.
figuur 13a | We kiezen rotaties met centra A', B', C' D' over 60°, waarbij die om A'
en C' tegengesteld zijn aan die om B' en D'. Gevolg: de som van deze vier rotaties beeldt A op zichzelf af. De som van de rotaties om A' en B' is volgens stelling 5 (tweede deel) een translatie. De translatievector is A'P (in die richting). De som van de rotaties om C' en D' is volgens stelling 5 eveneens een translatie. De translatievector is C'Q (in die richting). Om dat de som van deze beide translaties de identieke afbeelding is, moeten beide lijnstukken (tegengesteld) gelijk zijn en evenwijdig. De driehoeken A'PB' en C'QD' zijn gelijkzijdige driehoeken, waarbij nu A'P en C'Q evenwijdig en (tegengesteld) gelijk zijn |
De zijden A'B' en C'D' zijn dan dus eveneens evenwijdig en tegengesteld (gelijk).
Waaruit volgt, dat A'B'C'D' een parallellogram is. ¨
Stelling 8a is een bijzonder geval van stelling 8b:
Stelling 8b Worden op de zijden van een vierhoek afwisselend buiten- en binnenwaarts gelijkvormige driehoeken geconstrueerd, dan vormen de verbindingslijnstukken van de toppen van die driehoeken een parallellogram. |
. |
figuur 13b | Bewijs: (zie figuur 13b). Het
bewijs verloopt min of meer analoog aan het bewijs van stelling 8a. |
5. Gelijkvormige
rechthoeken en gelijkvormige ruiten
5.1 Gelijkvormige rechthoeken
figuur 14a | Wanneer we gelijkvormige rechthoeken op de zijden van de vierhoek plaatsen, waarvan de zijden telkens evenredig zijn met dezelfde zijde van een voorbeeldrechthoek (zie figuur 14a), dan gebeurt er niets spectaculairs. |
figuur 14b | Plaatsen we echter gelijkvormige rechthoeken, waarvan de
zijden om en om evenredig zijn met die van een voorbeeldrechthoek (zie figuur 14b), dan hebben we (weer):
|
Bewijs van Stelling 9 met rotaties.
figuur 14c | Het bewijs verloopt min of meer analoog aan het bewijs van Stelling 4 (met rotaties). De som van de rotaties om opvolgend A', B', C', D' is de identieke afbeelding. De som van de rotaties om opvolgend A' en D' is een puntspiegeling met het midden M van BD als centrum. Hierbij zijn de rotatiehoeken immers samen 180°. Hetzelfde geldt voor de som van de rotaties om B' en C' (in tegenwijzerrichting). Nu worden echter de driehoeken MA'C' en MD'B' niet op elkaar afgebeeld. Er is hier sprake van een draaivermenigvuldiging om M over 90º (*). De factor van de vermenigvuldiging is gelijk aan de verhouding van de lengtes van de rechthoekszijden van de voorbeeldrechthoek. |
Maar hieruit volgt echter wel, dat de lijnstukken A'C' en B'D' loodrecht op elkaar
staan.
(*)
Zie voor Draaivermenigvuldiging ook de pagina's "Bewegingen" en "Draaivermenigvuldiging".
We tonen nu aan dat er hier sprake is van een draaivermenigvuldiging. Zie daartoe figuur 14d.
figuur 14d | Zij a de grootte van ÐAA'B, dan is ook ÐCC'D daaraan gelijk. De hoeken BB'C en DD'A zijn dan gelijk aan
180° - a. De som van de rotaties om opvolgend A', B', C' en D' is dan de identieke afbeelding (immers B wordt op B afgebeeld). De som van de rotaties om A' en D' is een puntspiegeling (hoeken samen 180°) om het midden M van BD (immers B wordt afgebeeld op D). ÐA'MD' (de hoek tussen de centra) is nu gelijk aan 180° -(180° -a +a) = 90° (zie stelling 5). Zij nu M' (niet getekend) het beeld van M bij de rotatie om A' (over a), dan beeldt de rotatie om D' het punt M' weer af op M, immers M is invariant onder de som van die twee afbeeldingen. We hebben dan A'MD' @ A'M'D' (ZZZ) waaruit volgt dat ÐMA'A = ½a en dus ÐMDA' = 90° -½a. |
Dit geldt ook voor de hoeken in driehoek MC'B', waardoor MA'D' ~ MC'B' (hh). Hieruit
volgt dat
MD' : MA' = MB' : MC' = k
waarbij k dus constant is.
De draaivermenigvuldiging (M, 90°, k) beeldt dus A' op D' en C' op B' af. De
hoek tussen A'C' en B'D' is dus gelijk aan de rotatiehoek, en is dus 90°, immers
B'D' is het beeld van A'C'. ¨
Opmerking
Stelling 4 is een bijzonder geval van Stelling 9:
kies de zijden van de rechthoek aan elkaar gelijk.
Daaruit volgt dan, in dit geval, ook dat A'C' = B'D' (de vermenigvuldigingsfactor is nu
gelijk aan 1).
[einde Opmerking]
figuur 15a | Als we gelijkvormige ruiten (in een zekere configuratie;
zie figuur 15) op de zijden van een vierhoek plaatsen, dan zijn de
bedoelde lijnstukken gelijk aan elkaar. Klik hier voor een CabriJavapplet van figuur 15a. We hebben nu dus:
|
Bewijs: zie figuur 15b.
figuur 15b | De verhoudingen A'B : A'A = D'D : D'A = C'D : C'C = B'B : B'C = k
(constant) volgt dat we 4 draaivermenigvuldigingen kunnen beschouwen: (A', 90°, k),
(B', 90°, k), (C', 90°, 1/k) en (D', 90°, 1/k). De som van de draaivermenigvuldigingen (B'oC'oD'oA') beelden het punt B af op B. Deze som is dus de identieke afbeelding. De afbeelding (D'A') beeldt B af op D en is een puntspiegeling in het midden M van BD. M is de top van de gelijkbenige driehoek MA'D', waarvan de basishoeken elk gelijk aan arctan(1/k). Zie hiervoor Stelling 2 op de pagina "Draaivermenigvuldiging". De tophoek is gelijk aan 180° - 2arctan(1/k). Analoog is de afbeelding (C'oB') een puntspiegeling in het punt M. De tophoek van de gelijkbenige driehoek MB'C' is ook nu gelijk aan 180° - 2arctan(1/k). Er is een rotatie met centrum M die A' afbeeldt op D' en C' op B', over de hoek 180° - 2arctan(1/k). |
Het lijnstuk A'C' wordt du afgebeeld op het lijnstuk D'B'.
Deze lijnstukken hebben dus dezelfde lengte. ¨
6. Rechthoeken op
een koordenvierhoek
We plaatsen nu bijzondere rechthoeken op de zijden van een koordenvierhoek.
Stelling 11 De middelpunten van de rechthoeken (op de zijden van een koordenvierhoek), waarvan de tweede zijde gelijk is aan de overstaande zijde van de koordenvierhoek, vormen een rechthoek. |
. |
figuur 16 | In de hiernaast staande figuur geldt dus voor rechthoek AAaBaB,
dat AAa = CD, BBb = AD, CCc = AB en DDd = BC. Klik hier voor een CabriJavapplet bij figuur 16. Klik hier voor het bewijs van Stelling 11. |
[1] | H. SCHUMANN, D. GREEN: Discovering Geometry with a Computer, Chartwell-Bratt Ltd, Bolton (UK) | |
[2] | M.D. DE VILLIERS: Some adventures in elementary geometry, University of Durban, Durban (ZA), 1996 | |
[3] | M.D. DE VILLIERS: "The role of proof in investigative computer-based geometry" in: J. KING (ed.), Geometry turned on, MAA Notes 41, MAA (USA), 1997 | |
Zie ook de website van Michael de Villiers (met oa. het artikel Dual Generalizations of Van Aubel's Theorem, PDF, ca. 34kB) | ||
[4] | I.M. YAGLOM: Geometric Transformations I and II, Random House, NewYork, 1962 |
[vanaubel.htm] laatste wijziging op: 18-01-18