TI-83 werkblad

Overzicht  ][ TI-werkbladen


Overzicht - Berekenen van functiewaarden


Je kan dit probleem op verschillende manieren aanpakken.

1e methode


De hieronder beschreven methode is eigenlijk de meest eenvoudige.
We slaan de waarde(n) van x op in de variabele X van de machine en met behulp hiervan berekenen we telkens 0,14X3 - 2,31X.
Sla de eerste te gebruiken waarde van X op.
Duk op [5] [STO][X,T..][ENTER].
funcwaar1

Met deze waarde voeren we nu de hierboven staande berekening uit.

Gebruik telkens de toets [X,T,..] voor het plaatsen van de variabele  X in het basisscherm. Gebruik de toets [^] voor de machtsverheffing. funcwaar2

De volgende berekening moet uitgevoerd worden voor x = 6.

Dus: (>>>) funcwaar3

Nu zou je opnieuw de vorm 0.14X^3 - 2.13X kunnen invoeren.
Niet doen, want het kan iets gemakkelijker!

Druk nu op [ENTRY][ENTRY] (dus twee keer achter elkaar).|
Na de tweede keer staat de gewenste opdracht in het basisscherm.
funcwaar4

Blijkbaar onthoudt de machine de reeds uitgevoerde opdrachten.
Deze zijn dus zichtbaar te maken via [ENTRY].

Als je nu op [ENTER] drukt, vind je dus de functiewaarde voor x = 6. funcwaar5

Opmerking
Het opslaan van een waarde in X gaat dus erg eenvoudig als je de [X,T...]-knop gebruikt.
Ga na, dat je de X ook kan vinden met [2nd] [STO].
Dus met [5][2nd][STO] wordt de waarde 5 ook opgeslagen in X.
[2nd][STO] komt dus overeen met [X].
einde Opmerking

2e methode


Je kunt de formule 0,14x- 2,31x ook opslaan (als een formule) in een daarvoor geschikte variabele.
De machine heeft 10 van dit soort variabelen: de zogenoemde Y-variabelen (Y-VARS).
Druk op de knop [Y=].
Als het goed is, zie je: (>>>)
funcwaar6

Wellicht staat er achter Y1 al een formule.
Is dat het geval, druk dan op [CLEAR], waarmee de regel wordt gewist.

Voer nu het functievoorschrift in.
Doe dat op dezelfde manier als bij de eerste methode.
funcwaar7

Verlaat het scherm met [QUIT] (dat is [2nd] [MODE]; verlaat het scherm dus NIET met [CLEAR] ).

De berekening van de functiewaarde voor x = 5 gaat nu met de opdracht Y1(5).
Dit betekent: gebruik de variabele Y1 met waarde X=5.

De variabele Y1 kan je naar het basisscherm overbrengen met [VARS] <Y-VARS> 1:Function. funcwaar8
Druk daarna op 1:Y1. funcwaar9

Op het scherm komt dan het eerste deel van de uit te voeren opdracht.

Deze moet nog worden aangevuld met [ ( ] [5] [ ) ] tot: (>>>) funcwaara
Na het drukken op [ENTER] krijg je het antwoord. funcwaarb
Gebruik nu weer de [ENTRY] opdracht om de volgende functiewaarden te berekenen. funcwaarc

Opdracht


Bereken met behulp van één van beide hierboven beschreven methoden (1e methode, 2e methode) de functiewaarden van de functies

    funcwaard

voor opvolgend x = 2, x = 7, x = 12 en x = 20.

Hieronder staan de beide functies weergegeven in de variabelen Y1 en Y2.

Denk bij de functie g aan het juiste gebruik van haakjes om de teller en de noemer van de breuk en om het "afsluitende" haakje bij Ö( X ). funcwaare

begin pagina

[funcwaarden.htm] laatste wijziging op: 27-11-1999